Vlaamse en federale beleidsaanbevelingen ‘24
Limburg Economisch versnellen
12 krachtlijnen voor economische transitie
De afgelopen decennia maakte Limburg een opmerkelijke economische transitie door. De provincie breide een succesvol vervolg aan haar verleden als mijnregio en overwon enkele economische tegenslagen, onder meer dankzij de Europese steun voor transitieprogramma’s als SALK en SALKturbo. Vandaag staat Limburg op een mooie 20ste plaats van meest competitieve Europese regio’s. Dat succes mag echter niet blind maken voor de grote uitdagingen en de structurele achterstand waarmee Limburg kampt. Er gaapt nog steeds een arbeidsproductiviteitskloof van 16% tegenover Vlaanderen en de vergrijzing zal in Limburg harder toeslaan dan elders. Nieuwe inspanningen zijn daarom nodig.
Deze socio-economische complexiteit vraagt om doortastende beleidsmaatregelen die niet alleen de welvaart vergroten, maar die ook sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid en innovatie bevorderen door te vertrekken van een gelijk speelveld als absolute voorwaarde. Deze aanbevelingen van de experten van POM Limburg zijn gebaseerd op een analyse van actuele socio-economische vraagstukken en houden rekening met de mondiale context waarin Vlaanderen en België zich bevinden, met als doel om Limburg economisch te versnellen en om vanuit Limburg Vlaanderen en België te versterken.
Met deze beleidsaanbevelingen reiken de experten van POM Limburg, de economische regisseur van de provincie Limburg, de Vlaamse en federale overheid een aantal hefbomen en voorstellen aan voor deze verdere transformatie:
In 2014 introduceerde de Europese Commissie het concept Geïntegreerde Territoriale Investeringen (GTI). Vlaanderen erkende Limburg hierbinnen als transitieregio en rolde na de sluiting van Ford Genk het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) uit. In 2020 werd de transitie verdergezet met de opvolger SALKturbo. Hiervoor kan Limburg in de periode 2021-2027 rekenen op 150 miljoen euro Europese transitiemiddelen.
SALKturbo werpt ontegensprekelijk zijn vruchten af. Kijken we naar de evolutie van de KPI’s die in 2021 geformuleerd werden en die Vlaanderen als benchmark nemen, dan zien we dat de Limburgse werkzaamheidsgraad een sterke stijging kent waardoor deze in 2023 het Vlaamse gemiddelde benadert. Toch ligt er nog veel werk op de plank: de kloof in arbeidsproductiviteit blijft structureel groot, wat participatie aan onderwijs en vorming betreft hebben we nog een lange weg te gaan, op vlak van schoolse achterstand zien we een negatieve trend en ook het aandeel loontrekkenden in medium- en hoogtechnologische industrie en hoogtechnologische diensten is gedaald.
Limburg gaat vooruit, de investeringen renderen, maar er is nog een lange weg te gaan. Rekenen we daarbij de vergrijzing die Limburg veel harder zal treffen dan de omliggende regio’s, dan is het duidelijk dat het werk nog niet afgerond is. Om Limburg verder te versnellen als economische regio en de kloof met Vlaanderen te dichten, is ook na 2027 een engagement nodig vanuit Vlaanderen wanneer Limburg niet langer onder de noemer transitieregio zou vallen. Om de Limburgse socio-economische vooruitgang te kunnen verderzetten en op de huidige snelheid te houden, is een totale transitie-enveloppe van 150 miljoen euro nodig. Een budget van jaarlijks 30 miljoen euro dat voor Limburg een wereld van verschil maakt, maar binnen de begroting van Vlaanderen niet meer is dan een rechtvaardige investering in 13% van de Vlaamse bevolking.
Door het ontbreken van een gezamenlijke Europese aanpak als tegengewicht tegen de Inflation Reduction Act van de Verenigde Staten en de industriepolitiek van China zijn we als Europa minder in staat een rol te spelen op het economisch wereldtoneel. Dit laat zich door de Euregionale ligging in het bijzonder voelen in Limburg. Alhoewel het aantal buitenlandse investeringen de afgelopen jaren piekte en buitenlandse bedrijven Limburg vaak op de radar hebben, kiezen interessante bedrijven vaak alsnog voor een locatie buiten Vlaanderen.
De afwezigheid van gemeenschappelijke Europese benadering en de ruimere bestedingsmogelijkheden van grotere lidstaten maken dat het grondgebied waarop een bedrijf zich bevindt een dominante factor is voor de toekenning van subsidies. Zo werd in 2022 in Frankrijk maar liefst 1,7% en in Duitsland 1,9% van het BBP besteed aan staatssteun. In België was dat dat amper 1,03%, ver onder het Europese gemiddelde van 1,43%. Willen we als Vlaanderen en België competitief blijven en op Europees niveau mee kunnen spelen, dan is het noodzakelijk om een gelijk speelveld met andere lidstaten te bekomen door een betere en minder beperkende regelgeving en een optimale benutting van de Europese financieringsinstrumenten.
De Limburgse investeringsmaatschappij LRM is erin geslaagd om de nalatenschap van de Limburgse mijnwerkers om te zetten in een innovatief en krachtig rollend fonds, dat zowel het Limburgse economische weefsel versterkt als een maatschappelijk rendement voortbrengt voor de provincie. Om innovatie, een duurzame transitie en welvaart te stimuleren, moeten beloftevolle ondernemers kunnen rekenen op strategische investeerders. Het herbevestigde mandaat van LRM was dan ook een terechte en belangrijke beslissing om investeringen te kunnen versnellen en bedrijven van het noodzakelijke risicokapitaal te voorzien.
Op dit ogenblik is het merendeel van het kapitaal van LRM evenwel geïnvesteerd. Om onnodige versnelde afbouw te vermijden, is het noodzakelijk dat LRM van bijkomende middelen gebruik kan maken. Wij pleiten daarom voor 100 miljoen euro bijkomend kapitaal vanuit Vlaanderen voor innovatieve investeringen. Voor Vlaanderen is dit geen gift maar een verstandige investering in een robuuste investeringsmaatschappij.
Om het kapitaal van LRM en PMV strategisch en optimaal als een hefboom voor economische vooruitgang van Vlaanderen te laten renderen, is het van belang dat de maatschappijen inhoudelijk complementair naast elkaar kunnen werken en niet door geografische grenzen gebonden worden. Beide hebben immers een complementair DNA en complementaire prioriteiten. Zo kan er een financieel ecosysteem gecreëerd worden dat doelgericht maatschappelijke impact verzoent met financieel rendement.
Het Ruimtepact 2040 legt de fundamenten voor efficiënter ruimtegebruik om onder meer economische groei te bevorderen en erkent daarbij de schaarste aan beschikbare ruimte. Een belangrijk instrument is de mogelijkheid om meer cohesie in het aanbod te creëren, door het ruilen van gronden met verschillende functies. Om een gunstig ondernemersklimaat te blijven garanderen, investeringen aan te trekken en welvaart te blijven genereren, is het belangrijk dat er over gemeentegrenzen heen aandacht is voor ruimte voor industrie alsook voor verdichting en maximale verweving van activiteiten waar mogelijk. Zo krijgt bedrijvigheid voldoende ruimte en kunnen ondernemingen zich op de juiste plek vestigen.
De toevoeging van het recht van voorkoop (RVV) op bedrijventerreinen voor VLAIO en de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen in het decreet ruimtelijke economie is een belangrijk instrument om efficiëntere benutting van de schaarse bedrijfsgrond richting te geven. Concreet doelen we hierbij op de decretale voorkooprechten van openbare orde waardoor VLAIO en de POM’s een strategische invulling kunnen geven aan ruimte voor bedrijvigheid, zowel op het vlak van ruimte (verdichting) als op het vlak van activiteiten (ruimtelijk rendement).
Deze verdichting kan eveneens aangemoedigd worden door een systeem van fiscale bijdragen en stimulansen. Hogere tarieven kunnen worden toegepast op ongebruikte of onderbenutte percelen op bedrijventerreinen, terwijl lagere tarieven en fiscale incentives kunnen zorgen voor percelen die efficiënt benut en verdicht worden. Dit systeem mag geen extra last betekenen voor het bedrijfsleven, maar moet een fiscale nuloperatie zijn.
Terwijl in de Vlaamse bedrijven gemiddeld 11,8 % universitairen aan de slag zijn, is dat in Limburg slechts 6%. Dit heeft een ernstige impact op de productiviteit van de Limburgse economie. Eén reden voor het lager aandeel universitairen is het ontbreken van een aantal belangrijke richtingen aan UHasselt. Verkeerdelijk wordt gesteld dat het volstaat dat deze richtingen worden aangeboden in een andere provincie. Men gaat daarmee immers voorbij aan de belangrijke impact van wetenschappelijk onderzoek aan het economisch ecosysteem. Er is een duidelijke correlatie tussen hoogopgeleide arbeid en de aanwezigheid van universiteiten. Niet voor niets zien we in het buitenland dat één universiteit per miljoen inwoners de standaard is. Zo bevinden zich in de periferie van Silicon Valley alleen al een resem universiteiten. Niemand die daar ooit zou pleiten om dit te beperken tot één instelling.
Het inrichten van de master burgerlijk ingenieur aan UHasselt is dan ook onmisbaar in een regio waar hoogtechnologische sectoren steeds meer bijdragen aan de economische groei. Zo blijkt uit onderzoek van Agoria dat 40% van alle technologische bedrijven opgericht worden door ingenieurs. Omgekeerd zorgt de aanwezigheid van hooggeschoolden voor een aantrekkelijkere vestigingsplaats voor bedrijven, waardoor de economische concurrentiepositie wordt versterkt. Daarbij is het belangrijk om in eerste instantie te opteren voor brede opleidingen en niet voor weinig bevolkte niche-specialisaties, gezien de huidige schaal van UHasselt. De brede afstudeerrichtingen in computerwetenschappen en smart manufacturing zijn dan ook twee uitgelezen domeinen binnen de opleiding burgerlijk ingenieur die de ingang van nieuwe technologieën en innovaties vergroten, economische groei versterken en die sterk aansluiten bij de ecosystemen die vandaag al stevig staan in Limburg.
In het streven naar een kenniseconomie is het dan ook absoluut noodzakelijk dat kennisinstellingen voor nieuwe opleidingen kunnen rekenen op basisfinanciering. Het financieringsdecreet uit 2008 moet daarom ook dringend gehonoreerd en gerespecteerd worden om de kwaliteit van het hoger onderwijs te garanderen en te laten aansluiten bij de toegenomen studentenaantallen. Daarbij moet de wijze van startfinanciering, die duidelijk geconcipieerd werd om jonge universiteiten zoals UHasselt te ontmoedigen, herzien worden zodat Limburg niet langer zelf moet zorgen voor de investeringsmiddelen die in een normale kennismaatschappij van de regionale overheid komt.
Een hogere kwaliteit van het onderwijs en grotere participatie van jongeren aan het hoger onderwijs is een noodzakelijk streven, wil Vlaanderen internationaal meedingen als kennisregio. Gelijke toegang tot onderwijs en gelijke kansen voor alle jongeren, ongeacht hun achtergrond, zijn de bouwstenen om jong talent maximaal in te zetten binnen onze kenniseconomie en het innovatievermogen op de werkvloer te vergroten.
Meer nog dan onderwijs, is een sterke verbinding tussen de universiteit en Vlaamse excellentiecentra essentieel. Daarom moeten er meer excellentiecentra in Limburg komen en moeten de bestaande, zoals EnergyVille en Flanders Make, versterkt worden.
Tijdens de covid-pandemie was UHasselt een leidende kennisinstelling in biomedische datawetenschappen. De toepassing van datawetenschappen in de gezondheidszorg zal in de toekomst nog relevanter worden in het kader van preventieve geneeskunde en als antwoord op uitdagingen met grote socio-economische impact zoals de vergrijzing en de toename van langdurig zieken. In de ontwikkeling van Health Campus werden reeds een aantal waardevolle samenwerkingsverbanden opgestart.
Een noodzakelijke volgende stap is de verdere verankering van onderzoek en kennisontwikkeling in een gespecialiseerd onderzoekscentrum, waar UHasselt met relevante partners zoals strategische onderzoekscentra werkt aan biomedische datawetenschappen ter ondersteuning van geïntegreerde zorg vanuit eerstelijnszorg en welzijnsactoren, naar het model van EnergyVille. Dit centrum kan zowel een socio-economisch vliegwiel als een partner van de overheid zijn door de spil te vormen van innovatie, interdisciplinaire samenwerking en katalysator van nieuwe technologie die zowel de industrie als de samenleving ten goede komen.
Het is van groot belang te streven naar een levensvatbaar groeipad door dit onderzoek te verankeren in de relevante convenanten. De uitvoer van het princiepsakkoord tussen UHasselt en KU Leuven rond een Limburgse masteropleiding geneeskunde en verbonden onderzoek kan dit initiatief verder versterken. Bovendien is de provincie door haar unieke structuur en diverse populatie een ideale proeftuin voor dit soort technologie.
Als wetenschapsproject van de 21ste eeuw biedt de Einsteintelescoop kansen voor heel Vlaanderen en de Euregio, een impact die ver boven Limburg uitstijgt. Een sterk engagement vanuit de Vlaamse en federale overheid en een constructieve samenwerking met de hele kandidaat-regio is dan ook noodzakelijk om dit project te kunnen laten landen in onze regio. Om dit big science-project tot een economische hefboom te maken voor de hele regio is er bovendien nood aan voldoende financiële instrumenten die innovaties vanuit bedrijven rond de Einsteintelescoop faciliteren. Deze valorisatiesteun zal een motor vormen voor onder andere innovaties in de bouwsector, het stimuleren van STEM-opleidingen en het aanjagen van de duurzame transitie in Vlaanderen.
De finale beslissing voor de locatie van de Einsteintelescoop valt in 2026. Indien de Einsteintelescoop finaal en in weerwil van alle inspanningen niet in de Euregio zou landen, is het belangrijk om samenwerkingsopportuniteiten met het gastland aan te grijpen rond datadeling en -analyses, aanlevering en ontwikkeling van apparatuur en technologie en om internationale samenwerking tussen kennisinstellingen op te zetten. We pleiten dan ook voor een sterke valorisatiestrategie vanuit een Einsteincentrum in onze regio waarbij de opgedane kennis en innovatie die vanuit Vlaamse bedrijven ontwikkeld is en wordt, aangewend kan worden bij de realisatie van de Einsteintelescoop op Sardinië of op een andere locatie. Een regionaal Einsteincentrum kan eveneens een motor voor innovaties zijn en de economie, werkgelegenheid en kennispositie van onze regio versterken.
In heel Vlaanderen worden gemeenten geconfronteerd met uitdagingen die hun bestuurskracht te boven gaan. Tezelfdertijd werden bevoegdheden van de provincies afgebouwd. We zien in de praktijk dat dit voor grote hiaten zorgt. De huidige benadering van Vlaanderen is perfect voor de steden Antwerpen en Gent en voor een beperkt aantal andere steden. In de provincies West-Vlaanderen en Limburg en in regio’s zoals de Antwerpse Kempen en het Brabantse Hageland heeft dit echter tot een kaalslag geleid binnen de afgeschafte domeinen.
Er is daarom behoefte aan een slagkrachtig tussenniveau. Voor Vlaanderen kan dit neerkomen op een regionale versterking, wat voor Limburg overeenkomt met de provincie als bestuursniveau. Dat blijkt uit de vele provinciale organisaties die zich in Limburg organisch vormden terwijl die elders verspreid zijn. Een provinciaal niveau met voldoende bestuurskracht is essentieel omdat het Limburg in staat stelt om economische kansen te benutten en infrastructuur te ontwikkelen, op een manier die aansluit bij de specifieke behoeften en kenmerken van de regio. Vlaanderen dient te erkennen dat een provinciale regisseur in Limburg noodzakelijk is om de ambities en het potentieel van deze regio te verzilveren en daarvoor de nodige instrumenten ter beschikking te stellen. Dit meer concreet door de huidige provinciale bevoegdheden te verdiepen en het provinciaal bestuur de ruimte te geven om de lokale besturen beter te ondersteunen in de taken die de onderliggende voorwaarden vormen voor een dynamische economie, zoals een geïntegreerd activeringsbeleid en talentstrategie, een bovenlokale visie rond verdichting en (bedrijfs)huisvesting, duurzame energie en bovenlokale aanpak voor de grootste Limburgse onderwijsuitdagingen.
De digitalisering van logistieke verbindingen creëert een rijke set aan data om de complexe onderlinge relatie tussen verkeer, luchtkwaliteit, geluid en andere stedelijke factoren in kaart te brengen. Deze digital twins, virtuele replica’s van stedelijke infrastructuur, maken het mogelijk om kosten- en tijdsefficiënt de verwachte effecten van ingrepen en veranderingen te modelleren om zo betere, empirisch onderbouwde beleidskeuzes op langere termijn te maken. Vlaanderen is vandaag al betrokken in een aantal Europese projecten, maar een volwaardige digitale tweeling van een Vlaamse infrastructuur blijft voorlopig nog uit.
Om koploper te worden in de technologie van digital twins is het van belang dat we ook zelf investeren in de bouwblokken – sensoren, een dataplatform, communicatiesystemen – bij de aanleg van belangrijke logistieke verbindingen. De aanleg van de Limburgse Noord-Zuidverbinding is dan ook de ideale opportuniteit om een digitale laag over het tracé te leggen om risico- en kosteloos ingrepen te simuleren en de impact ervan te meten, de verkeersstromen te optimaliseren, luchtkwaliteit te monitoren en veiligheid te verbeteren. Daarnaast kan dit als Vlaams pilootproject dienen om een rijke set aan data te verzamelen voor nieuwe toepassingen en inzichten die het tracé overstijgen.
Een tweede as waarop digitalisering voor een versnellende meerwaarde kan zorgen is het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA), gezien een belangrijk deel van het hinterlandverkeer voor de Antwerpse haven via deze logistieke ader verloopt. Een digitale tweeling van het ENA kan de efficiëntie verder vergroten en zo voor meer bedrijven een duurzaam alternatief voor hun logistieke activiteiten vormen.
De uitbreiding van de luchthaven van Luik moet het mogelijk maken om tegen 2043 het vrachtvolume te laten groeien van 1,4 miljoen ton naar 2,5 miljoen ton per jaar. Vandaag exporteert en importeert Vlaanderen meer goederen dan Wallonië, waardoor het potentieel van de uitbreiding van de luchthaven Luik-Bierset naar schatting het grootst zal zijn voor Vlaamse consumenten en bedrijven, namelijk een stijging van het Vlaams cargo-volume via Luik van 270.000 naar 660.000 ton. Uit een uitgebreid rapport van het Vlaamse departement Omgeving bleek bovendien dat de baten groter zijn dan de kosten van milieueffecten van het vliegveld en extra wegtransport.
Luchttransport focust zich op goederen met een hogere tijdsgevoeligheid en hoge marges, zoals farmaceutische middelen en biotech. De luchthaven van Luik, op amper 8 kilometer van de Vlaamse grens met Limburg, biedt dan ook een groot potentieel om te connecteren met het ecosysteem van de Health Campus in onze regio. Zo biedt de uitbreiding van cargo via de luchthaven van Luik potentieel voor industrieën met een hogere toegevoegde waarde, wordt de mogelijke afzetmarkt van onze Limburgse bedrijven vergroot en internationaal ondernemerschap gestimuleerd.
Grote delen van Limburg kennen vandaag nog steeds een beperkte ontsluiting en een gebrekkige bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Een steeds toenemende bevolkingsgroep in Limburg ervaart moeilijkheden om cruciale voorzieningen, zoals gezondheidszorg en onderwijs, te bereiken en om duurzame en kwalitatieve tewerkstelling te vinden. Mobiliteitsarmoede wordt nog verder gevoed door de energietransitie die hoge brandstofkosten met zich meedragen dan wel de nodige financiële draagkracht vereist voor een elektrische wagen. Willen we bijkomend arbeidspotentieel bereiken en de deelname aan (hoger) onderwijs vergroten, dan is een basisbereikbaarheid voor iedereen en in het bijzonder voor minder kapitaalkrachtige burgers een absolute voorwaarde.
Veel Limburgers zijn echter aangewezen op het openbaar vervoer dat vandaag georganiseerd is vanuit de idee van basisbereikbaarheid. Dit vraaggestuurde model vertrekt vooral vanuit de effectieve verplaatsnoden, zonder aan vereisten van stiptheid of snelheid te kunnen voldoen. Door voldoende verplaatsingskansen te bieden en het openbaar vervoer opportuniteitsgestuurd te organiseren, kan openbaar vervoer een hefboom worden om volwaardig te participeren aan de arbeidsmarkt. De vraaggestuurde benadering versterkt immers wat er al is en maakt wat nog moet groeien onmogelijk.
Een uitgebreider en betaalbaar aanbod aan openbaar vervoer en de uitbouw van deelsystemen zijn onmisbare instrumenten voor een opportuniteitsgestuurd, amodaal mobiliteitssysteem. Stiptheid en snelheid voor de gebruiker moeten daarbij vooropgesteld worden. Een multimodale mobiliteit is voor deze inhaalbeweging niet langer toereikend. We durven dan ook te spreken over de nood van een ‘amodaal’ systeem, waarbij het openbaar vervoer een volwaardig alternatief wordt voor alle verplaatsingsdoeleinden en alle doelgroepen. Een goede afstemming van de vervoersmiddelen over de beleidsniveaus heen en tussen de exploitanten zijn daarvoor een absolute voorwaarde. Daarbij zullen ook nieuwe systemen bevorderd moeten worden, zoals een uber- en taxiachtig fijnmazig aanbod met ruimte voor derdebetalersystemen.
De komende tien jaar zullen er naar schatting 100.000 oudere werknemers de Limburgse arbeidsmarkt verlaten, dat is maar liefst één op vier van alle Limburgers die aan het werk zijn. Daartegenover zullen er slechts 73.000 jongeren instromen op de arbeidsmarkt. Deze vergrijzing van de arbeidsmarkt vormt op korte termijn waarschijnlijk de grootste uitdaging voor de Limburgse economie. Om jong talent aan te trekken en te behouden én een verdere braindrain tegen te gaan, is bovenop de economische versnelling ook de sociale ontwikkeling van Limburg noodzakelijk. Een kwalitatief en betaalbaar woonaanbod en een goed cultuurklimaat zijn de drijvende kracht achter de versterking van een aantrekkelijke lokale arbeidsmarkt. Bovendien vormt kwalitatieve, stabiele huisvesting een absolute voorwaarde voor een duurzame deelname aan werk of onderwijs.
Om bijkomend talent te kunnen aantrekken, dient het woonbeleid hierop te anticiperen. Bovendien is het Limburgse woonaanbod vandaag reeds niet afgestemd op de evolutie van vergrijzing in combinatie met gezinsverdunning en nieuwe gezinsvormen met andere woningnoden. De vraag naar kleinere woningen stijgt, maar het aanbod volgt niet. We zien daarbij de vraag naar sociale huisvesting groeien, met wachtlijsten in Limburg die langer zijn dan gemiddeld in Vlaanderen. Extra sociale woningen zijn dan ook een absolute prioriteit, waarbij private investeerders dienen gestimuleerd te worden om een bijkomend kwalitatief en betaalbaar aanbod te voorzien.
Cultuur speelt eveneens een cruciale rol in het tegengaan van braindrain en het bevorderen van een dynamische arbeidsmarkt. Het vormt een economische hefboom: een uitgebouwd cultureel aanbod is goed voor de werkgelegenheid, creëert een aangename leefomgeving voor (nieuwe) arbeidskrachten en stimuleert creativiteit en innovatie. De Vlaamse middelen voor cultuur zitten vandaag echter ongelijk verspreid over de provincies. Zo gaat vandaag amper 6% van de Vlaamse cultuursubsidies naar Limburgse organisaties. Om de kwaliteit, impact en kwantiteit van Limburgse cultuurinitiatieven te vergroten en de kloof met Vlaanderen te dichten, is een apart budget nodig om innovatieve hefboomprojecten aan te vuren. Het heeft geen zin om initiatieven op het terrein te verwachten, wanneer men niet eerst een omgeving creëert waarin dat soort initiatieven op voldoende schaal en netwerk kunnen rekenen. Daarom pleiten wij voor een Vlaamse versnellingsenveloppe, beheerd door een gemeenschappelijke taskforce van lokale en Vlaamse actoren en specialisten.
Experten POM Limburg
Asliyüce Inan, Bauvois Valerie, Billen Monique, Boonen Johan, Boons Jean-Pierre, Buckinx Roeland, Brouwers Anaïs, Casas La Mattina Noemi, Chen Yu, Corvilain Maxime, De Paep Katrien, Delwiche Kristof, Froeyen Celien, Geerits Bruno, Gorissen Annelies, Gorissen Marijke, Jordens Sam, Helsen Martijn, Horemans Alyssa, huysman Jan, Kavas Bahar, Lemmens Sara, Luyten Joeri, Mathijs Denise, Mulleners Britta, Nackaerts Karmien, Piens Elisabeth, Slangen Noël, Smeets Sara, Smeyers Zoë, Thierie Jill, Van Aelst Joost, Van Damme Tanith, Vandenbrande Tim, Vanderbiesen Wouter, Vanduren Tim, Vanheusden Hilde, Vercampt Stijn, Verhaeghe Griet